| Uitspraak: | [ˈwetə(n)] |
| Afbreekpatroon: | we·ten |
| Vervoegingen: | wist (verl.tijd enkelv.) |
| Vervoegingen: | heeft geweten (volt.deelw.) Toon alle vervoegingen |
| het altijd beter weten | (eigenwijs zijn) |
| Ik wist niet beter dan dat... | (ik dacht dat...) |
| Wat niet weet, dat niet deert. | (je hebt geen last van de dingen die je niet bekend zijn) |
| Je zult het weten! | (je zult ervoor boeten) |
| iets te weten komen | (iets vernemen) |
| Je kunt maar nooit weten. | (niets staat van tevoren vast) |
| Weet ik veel! | (<dit zeg je als je geïrriteerd bent omdat je iets niet weet>) |
| Zeker weten! | (<hiermee bevestig je dat je ergens van overtuigd bent>) |
| Zie ook: | weet |
