vieren

werkw.
Uitspraak:  ['virə(n)]
Afbreekpatroon:  vie·ren
Vervoegingen:  vierde (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:  heeft gevierd (volt.deelw.)

1) een feest geven vanwege
Voorbeelden:  `We vieren vandaag zijn honderdste geboortedag.`,
`Pasen vier ik nooit.`
vakantie vieren  (vakantie hebben en ervan genieten)

2) (een touw) minder laten spannen
de teugels (laten) vieren  (minder streng worden)


Synoniemen
celebreren   feesten   feestvieren   heiligen   herdenken   houden   laten vieren   loslaten   lossen   schieten   slaken   tappen   uitlaten   weglaten   

Spreekwoorden en zegswijzen
• hoogtij vieren (=overvloedig aanwezig zijn)
• het touw wat vieren (=het iets minder streng aanpakken)
• een oortje in vieren zouden bijten (=erg gierig zijn)
• de teugels laten vieren (=een minder streng beleid voeren)
Naar de spreekwoorden

13 definities op Encyclo
  • Uit `De lagere vaktalen: De spinners-en weverstaal` 1914 weversmesdag vieren: op St. Ambrosius feestdag naar de mis gaan en zich vermaken: schieten, kaarten, nen borrel pakken, enz.
  • in: met hun vieren - Voorbeeld: Nu gingen ze met hun vieren te gare, om hun geluk te zoeken en de kat moest hen de weg wijzen (Jaar Nul 80)
  • (1) Verminderen van de kracht op een touw. (2) Toegeven aan de wind.
  • [I] een touw laten uitlopen [II] feesten
  • •op plechtige of feestelijke wijze een gedenkwaardige tijd gedenken. •de lengte van een touw of kabel waaraan iets vastzit langer maken.
Toon uitgebreidere definities

Deze woorden beginnen met vieren:
vierendeelvierendelenvierendertigjarigvierennegentigjarigvierentachtigjarigvierentwintighoekvierentwintigjarigvierentwintiguurseconomievierentwintigvlakvierenveertigjarigvierenvijftigjarigvierenzestighoekvierenzestigjarigvierenzeventigjarig

Deze woorden eindigen op vieren:
deviërenfeestvierenzegevierenabbreviëren

Herkomst volgens etymologiebank.nl
  1. vieren (een touw laten uitlopen)
  2. vieren (feesten)


Taaladvies
  1. Welke combinaties zijn correct: We waren met vier, We waren met vieren, We waren met ons gevieren, We waren met z`n vieren, We waren met ons vieren? Zie Met vieren / met ons gevieren / met vier / met z`n vieren / met ons vieren
  2. Waar komt het `verbod` om gebakje te zeggen in plaats van taartje vandaan? Zie Taartje / gebakje
  3. Wat is juist: iemand uitnodigen op een feest of iemand uitnodigen voor een feest? Zie Uitnodigen op / voor


Vraag & Antwoord voor je slimme speaker
Wat is de verleden tijd van vieren?
De verleden tijd van vieren is 'vierde'. Het voltooid deelwoord is 'heeft gevierd'.
Wat betekent vieren?
'een feest geven vanwege' en '(een touw) minder laten spannen'
Hoe spel je vieren?
vieren spel je V I E R E N
Wat is een ander woord voor vieren?
Andere woorden voor vieren zijn celebreren, feesten, feestvieren, heiligen, herdenken, houden, laten vieren, loslaten, lossen, schieten, slaken, tappen, uitlaten en weglaten.

Op andere websites
Zoek vieren op Woordenlijst.org
Zoek vieren op Google
Zoek vieren op Wikipedia