vasthechten

werkw.
Uitspraak:  ['vɑsthɛxtə(n)]
Afbreekpatroon:  vast·hech·ten
Vervoegingen:  hechtte vast (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:  heeft vastgehecht (volt.deelw.) Toon alle vervoegingen

iets aan iets anders vastmaken
Voorbeeld:  `twee bladen papier met nietjes aan elkaar vasthechten`


Synoniemen
aanhechten   bevestigen   hechten   lijmen   opplakken   vastlijmen   vastplakken   losmaken (antoniem)   

1 definitie op Encyclo
  • 1) Opplakken 2) Haken 3) Aanhaken 4) Aanbakken 5) Nieten 6) Accrocheren 7) Aanslaan 8) Aanplakken 9) Aannaaien 10) Aanlijmen 11) Aankleven 12) Aanhechten 13) Verankeren 14) Klitten 15) Lijmen 16) Binden 17) Prikken 18) Wortelen 19) Spelden 20) Spijkeren 21) Plakken 22) Vastlijmen 23) Lassen 24) Vastplakken
Toon uitgebreidere definities

Vraag & Antwoord voor je slimme speaker
Wat is de verleden tijd van vasthechten?
De verleden tijd van vasthechten is 'hechtte vast'. Het voltooid deelwoord is 'heeft vastgehecht'.
Wat betekent vasthechten?
'iets aan iets anders vastmaken'
Hoe spel je vasthechten?
vasthechten spel je V A S T H E C H T E N
Wat is een ander woord voor vasthechten?
Andere woorden voor vasthechten zijn aanhechten, bevestigen, hechten, lijmen, opplakken, vastlijmen en vastplakken.
Wat is het tegenovergestelde van vasthechten?
Een antoniem van vasthechten is losmaken.

Op andere websites
Zoek vasthechten op Woordenlijst.org
Zoek vasthechten op Google
Zoek vasthechten op Wikipedia