I de varen

zelfst.naamw. (m./v.)
Uitspraak:  ['varə(n)]
Afbreekpatroon:  va·ren
Verbuigingen:  varens (meerv.)

groene plant met lange bladeren met sporen


II varen

werkw.
Uitspraak:  ['varə(n)]
Afbreekpatroon:  va·ren
Vervoegingen:  voer (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:  heeft gevaren (volt.deelw.) Toon alle vervoegingen

1) je met een boot over het water bewegen
Voorbeeld:  `op de Noordzee varen`

2)
ergens wel bij varen  (in een situatie zijn dat het goed met je gaat)
een plan laten varen  (een plan niet door laten gaan)


Synoniemen
bevaren   het maken   kanoën   lopen   navigeren   zeilen   zwerven   

Spreekwoorden en zegswijzen
• wie scheep is moet varen (=als je ergens aan begonnen bent moet je er mee voortdoen)
varen waar de grote mast vaart (=klakkeloos de baas volgen)
• onder valse vlag varen (=zich voordoen als een ander of zich anders voordoen)
• lelijk ten haring gevaren zijn (=zwaar pech hebben)
• in iemands kielzog varen (=het net zo doen als iemands voorganger)
Toon alle 7 spreekwoorden die varen bevatten

13 definities op Encyclo
  • 1.reizen, trekken, rondreizen, dolen Voorbeeld: Zij vermoedde niet eens (...) dat op een afstand alles een verkeerd wezen krijgt, de gebeurtenissen door varende zangers vervormd worden en onkennelijk gemaakt 2.zich bewegen, zich verplaatsen (DB) Voorbeeld: De wind voer vreselijk door de bomen 3.u...
  • vreemd, onwennig voorkomen, onaangenaam aandoen of treffen (VD VI) - Voorbeeld: Daar stonden ze (= de paarden) weer malkaar te bijten al over de slietrand, en de ruin met hoog uitgerekte hals, was aan 't klaveren met de voorpoten in zijn kribbe. (...) 't Zal u varen, met uwe druistige makker (Langs Weg...
  • •zich in een vaartuig voortbewegen. •zich bewegen: •onwennig voorkomen, niet meevallen. •meervoud tegenwoordige tijd van •Nederlands
  • met een vaartuig over het water voortbewegen vb: het schip vaart naar Spanje hij vaart [hij is zeeman] zij varen er wel bij [het gaat hen goed door deze ontwikkeling] we laten het plan varen [we doen het niet] je moet niet in mijn vaarwater zitten [mij niet hinderen]
  • [Vergeten woorden] (zw. -de), vervaren 1) vrezen, bang zijn 2) vrees aanjagen, verschrikken 3) belagen, overrompelen [in vervaarlijk, onvervaard, ? varen voortbewegen, = Engels fear, van vaar vrees, schrik, ~ gevaar, varing plotseling, veern misdaad]
Toon uitgebreidere definities

Deze woorden beginnen met varen:
varenachtigvarendvarengroenvarensgezelvarensman

Deze woorden eindigen op varen:
aanvarenervarenonervarenwildwatervarenwelvarenwegvarenwedervarenvoorbijvarenvervarenuitvarenovervarenopvarenontvarenonbevarenomvarenkanovareninvarendrukbevarendoorvarenbinnenvaren

Herkomst volgens etymologiebank.nl
  1. varen (over water gaan)
  2. varen (plant)
  3. varen (vreemd voorkomen)


Taaladvies
  1. Wat is de verleden tijd van varen: vaarde of voer? Zie vaarde / voer
  2. Wat is het best: `Het schip is aangemeerd` of `Het schip is afgemeerd`? Zie aanmeren / afmeren
  3. Schrijf je aanlegsteiger met ei of ij? Zie aanlegsteiger / aanlegstijger


Vraag & Antwoord voor je slimme speaker
Is het 'de varen' of 'het varen'?
Het is 'de varen', want varen is mannelijk en vrouwelijk. Als je het aanwijst is het 'die varen'.
Wat is het meervoud van varen?
Het meervoud van varen is 'varens'. Eén varen, twee varens.
Wat betekent varen?
'groene plant met lange bladeren met sporen'
Hoe spel je varen?
varen spel je V A R E N
Wat is een ander woord voor varen?
Andere woorden voor varen zijn bevaren, het maken, kanoën, lopen, navigeren, zeilen en zwerven.

Op andere websites
Zoek varen op Woordenlijst.org
Zoek varen op Google
Zoek varen op Wikipedia