•zetel waar een vorst op zit tijdens formele plechtigheden. (+audio)
grote, fraaie stoel van een koning of koningin vb: bij het voorlezen van de troonrede zit koningin Beatrix op een troon de troon bestijgen [koning of koningin worden] iemand van de troon stoten [hem zijn macht ontnemen]
Een troon is een zetel voor een vorst. Troon wordt ook in figuurlijke zin gebruik (de troon bestijgen, afstand doen van de troon, van de troon stoten). Dat wil niet per se zeggen, dat die zetel daar zelf aan te pas komt. [basiswoordenlijst groep 5]