trainen

werkw.

Uitspraak:	[ˈtrenə(n)]
Afbreekpatroon:	trai·nen
Vervoegingen:	trainde (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:	heeft getraind (volt.deelw.) Toon alle vervoegingen

regelmatig oefenen van een bepaalde sport of vaardigheid

Voorbeelden:

`iemand trainen voor het kampioenschap`,
`hard trainen voor de komende wedstrijd`,
`een paard trainen in het nemen van een hoge hindernis`

Synoniemen

7 definities op Encyclo

'Trainen' is een activiteit die de prestaties verbetert door een fysieke verandering in het lichaam. Iemand die vaak hardloopt, zal door deze training na een bepaalde tijd steeds beter gaan hardlopen.
oefeningen doen met je lichaam vb: ze trainde voor de zwemwedstrijden oefeningen laten doen om iemand voor te bereiden op een moeilijke taak vb: Artsen zonder Grenzen traint mensen in arme landen om zelf zieken te behandelen
1) Stalen 2) Oefenen in een bepaalde vaardigheid 3) Lichaamsoefening 4) Bekwamen 5) Dresseren 6) Stelselmatig oefenen 7) Oefenen 8) Harden 9) Ontwikkelen 10) Opleiden 11) Oefenen voor een wedstrijd 12) Entraineren 13) Coachen 14) Africhten
oefenen
oefenen Jaar van herkomst: 1573 (WNT Bijv.+verb. )

Deze woorden eindigen op trainen:

Herkomst volgens etymologiebank.nl

Taaladvies

Is sit-up correct geschreven? Zie sit-up
Kun je spreken van een strakke jongen (een jongen die strak in zijn vel zit)? Zie een strakke jongen

Vraag & Antwoord voor je slimme speaker

De verleden tijd van trainen is 'trainde'. Het voltooid deelwoord is 'heeft getraind'.

'regelmatig oefenen van een bepaalde sport of vaardigheid'

trainen spel je T R A I N E N

Andere woorden voor trainen zijn africhten, bekwamen, coachen, dier africhten, dresseren, harden, oefenen, ontwikkelen en opleiden.

Op andere websites

Recentelijk gezocht