timmer als dialectwoord
• postzegel (Bilzers) • postzegel (Tongers) • zegel (Bilzers) • zegel (Hoeselts) • zegel of postzegel (Tongers) • postzegel (Munsterbilzen - Minsters) Spreekwoorden en zegswijzen
• wie aan de weg
timmert heeft veel bekijks
(=iemand die grote beslissingen moet nemen, krijgt vaak ook veel kritiek)• niet hoog
timmeren
(=weinig verstand hebben)• iemands licht be
timmeren
(=in de weg staan - het licht benemen)• alle hout is geen
timmerhout
(=niet iedereen beschikt over dezelfde kwaliteiten / niet alles is van voldoende kwaliteit)• aan de weg
timmeren
(=veel activiteiten ontplooien en daarmee naar buiten treden om verandering en vernieuwing te bewerkstelligen)Naar de spreekwoorden5 definities op Encyclo
- (Bargoens, 1914) slaag
- (verouderd) bepaald aantal huiden van marter of hermelijn, meestal veertig vellen
- [Bargoens, boeventaal] slaag. Op de bazaar (politiebureau) kreeg hij timmer.
- [Vergeten woorden] (o.) 1) gebouw, vooral van hout 2) bouwmateriaal, hout [= Engels timber, Noors tømmer, IJslands timbur, ~ timmeren, temen]
- 1) Nederlandse schaatsster 2) Schaatskampioen
Toon uitgebreidere definitiesDeze woorden beginnen met timmer:
•
timmeraar•
timmerdoos•
timmeren•
timmerhout•
timmerlieden•
timmerman•
timmermansoog•
timmermanspotlood•
timmermanswerk•
timmermens•
timmervrouw•
timmerwerk•
timmerwerkplaatsDeze woorden eindigen op timmer:
•
getimmerHerkomst volgens etymologiebank.nl
timmerOp andere websites
Zoek
timmer op Woordenlijst.org
Zoek
timmer op Google
Zoek
timmer op Wikipedia