schommelen

werkw.

Uitspraak:	[ˈsxɔmələ(n)]
Afbreekpatroon:	schom·me·len
Vervoegingen:	schommelde (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:	heeft geschommeld (volt.deelw.) Toon alle vervoegingen

1) heen en weer gaan op een schommel

Voorbeeld:

`De wip vindt hij eng, maar schommelen wil hij wel.`

2) (van getallen) afwisselend hoger en lager zijn

Voorbeelden:

`schommelende beurskoersen`, `De prijs schommelt rond de tweehonderd euro.`

Zie ook:

schommel

deinen   fluctueren   heen en weer zwaaien   slingeren   waggelen   wiebelen   wiegen   

• (zich) heen en weer bewegen
• (zich) heen en weer bewegen Jaar van herkomst: 1501-1550 (WNT schommelen I )
• •op een schommel heen en weer bewegen. •op en neer bewegen.
• heen en weer zwaaien terwijl je op een schommel zit vb: Lev gaat in de speeltuin altijd schommelen heen en weer of op en neer gaan vb: toen we instapten, schommelde de boot Synoniemen: waggelen wiegen
• echt Nederlandsche handelswoorden (1914):op en neergaan van prijzen, koersen.

Toon uitgebreidere definities

• schommelend

1. schommelen ( zich heen en weer bewegen)
2. schommelen (schoonmaken, keukenwerk verrichten)

Wat is de verleden tijd van schommelen?

De verleden tijd van schommelen is 'schommelde'. Het voltooid deelwoord is 'heeft geschommeld'.

Wat betekent schommelen?

'heen en weer gaan op een schommel' en '(van getallen) afwisselend hoger en lager zijn'

Hoe spel je schommelen?

schommelen spel je S C H O M M E L E N

Wat is een ander woord voor schommelen?

Andere woorden voor schommelen zijn deinen, fluctueren, heen en weer zwaaien, slingeren, waggelen, wiebelen en wiegen.

Zoek schommelen op Woordenlijst.org
Zoek schommelen op Google
Zoek schommelen op Wikipedia