I de maat

zelfst.naamw. (m.)
Uitspraak:  [mat]
Verbuigingen:  maten (meerv.)

iemand met wie je iets samen doet of met wie je bevriend bent
Voorbeelden:  `met een stel maten naar het café`,
`Mijn maat hield de ladder vast en ik klom naar boven.`
Synoniemen:  makker, kameraad


II de maat

zelfst.naamw.
Verbuigingen:  maten (meerv.)

1) eenheid waarmee je de grootte van iets aangeeft
Voorbeelden:  `schoenmaat`,
`inhoudsmaat`
Synoniem:  afmeting
De maat is vol!  (<dit zeg je als je vindt dat iets moet ophouden>)
in soorten en maten  (allerlei verschillende)

2)
met twee maten meten  (vergelijkbare situaties niet op dezelfde manier beoordelen; onredelijk zijn)


Synoniemen
afmeting   breedte   collega   compaan   compagnon   dimensie   eenheid   formaat   gabber   gezel   grootte   hoeveelheid   kameraad   kameraadje   kompaan   kornuit   maatbeker   maatje   makker   medewerker   metrum   omvang   pal   partner   ritme   spitsbroe   teamgenoot   voorbeeld   vorm   vriend   vriendje   

Spreekwoorden en zegswijzen
• met de maat waarmee gij meet, zal u weder gemeten worden (=op de manier zoals je een ander behandelt zal je ook zelf behandeld worden)
• Jan Rap en zijn maat (=het gewone volk)
• iemands maat niet kunnen halen (=aan iemand niet kunnen tippen)
• hoe komt het kalf bij zijn maat (=hoe wonderlijk men elkaar kan ontmoeten)
• het is een wijze man, die maat ramen kan. (=wijsheid komt van het vermogen om situaties te begrijpen en hoe daar op te reageren)
Toon alle 8 spreekwoorden die maat bevatten

25 definities op Encyclo
  • Uit `De lagere vaktalen: De leerlooiers-, zadelmakers- en schoenmakerstaal` 1914 papieren reepken waar men de hoogte van den voet, aan den wrijf en den hiel mee vaststelt.
  • makker, kameraad uitdr.: Voorbeeld: maats zijn met: zeer eigen zijn met (VD) - Voorbeeld: Zij is bovendien goede maats met de boever van 't hof
  • (metrum, maat of versmaat) Term uit de prosodie voor een georganiseerde ritmische (ritme) eenheid die gevormd wordt door accentverloop (accent): een bepaalde afwisseling van heffingen en dalingen (versvoet) De meest voorkomende voeten in het Nederlandse vers zijn de jambe, de anapest (beide stijgend metrum), ...
  • [Mil. Woordenboek, spelling van 1861 ``Maat``] Zie Onderofficieren
  • [I] afmeting; kledingmaat; gematigdheid [II] indeling in de muziek [III] metgezel
Toon uitgebreidere definities

Deze woorden beginnen met maat:
maatbekermaatblokmaatcilindermaatdopmaatgevendmaatglasmaatjemaatjesharingmaatkanmaatkledingmaatkolfmaatlatmaatlepelmaatloosmaatpakmaatregelmaatregelenpakketmaatschapmaatschappelijkmaatschappelijk werk
Toon alle woorden die beginnen met maat

Deze woorden eindigen op maat:
automaatchipautomaatdiplomaatformaatgeldautomaatinhoudsmaatkerstomaatklimaatkoffieautomaatkorenmaatlandklimaatmicroklimaatmondjesmaatoordoppen op maatovermaatparkeerautomaatpinautomaatploegmaatprimaatregelmaat
Toon alle woorden die eindigen op maat

Herkomst volgens etymologiebank.nl
  1. maat (afmeting)
  2. maat (metgezel)
  3. maat = made (weiland)


Vraag & Antwoord voor je slimme speaker
Is het 'de maat' of 'het maat'?
Het is 'de maat', want maat is mannelijk. Als je het aanwijst is het 'die maat'.
Wat is het meervoud van maat?
Het meervoud van maat is 'maten'. Eén maat, twee maten.
Wat betekent maat?
'iemand met wie je iets samen doet of met wie je bevriend bent'
Hoe spel je maat?
maat spel je M A A T
Wat is een ander woord voor maat?
Andere woorden voor maat zijn afmeting, breedte, collega, compaan, compagnon, dimensie, eenheid, formaat, gabber, gezel, grootte, hoeveelheid, kameraad, kameraadje, kompaan, kornuit, maatbeker, maatje, makker, medewerker, metrum, omvang, pal, partner, ritme, spitsbroe, teamgenoot, voorbeeld, vorm, vriend en vriendje.

Op andere websites
Zoek maat op Woordenlijst.org
Zoek maat op Google
Zoek maat op Wikipedia