infecteren

werkw.
Uitspraak:  [ɪnfɛk'terə(n)]
Afbreekpatroon:  in·fec·te·ren
Vervoegingen:  infecteerde (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:  heeft geïnfecteerd (volt.deelw.) Toon alle vervoegingen

(door een virus, bacterie of schimmel) aangetast worden, waardoor je ziek kunt worden medisch
Voorbeelden:  `een geïnfecteerde wond`,
`jodium tegen het infecteren van open wonden`,
`Als je de griep hebt, kun je door te niezen en te hoesten anderen infecteren met het griepvirus.`
Synoniem:  besmetten


Synoniemen
aansteken   aanstoken   besmetten   overbrengen   verbitteren   vergiftigen   vergiftiging   verpesten   verpesting   

5 definities op Encyclo
  • •aansteken, besmetten.
  • 1) Aansteken 2) Verpesting 3) Aanstoken 4) Overbrengen 5) Verpesten 6) Verbitteren 7) Vergiftigen 8) Vergiftiging 9) Ontsteken 10) Besmetten
  • besmetten Jaar van herkomst: 1550 (WNT woonstede )
  • het veroorzaken van een infectie (lokale ontsteking of algeheel ziek zijn door een ziektekiem)
  • Infecteren is besmetten. [basiswoordenlijst groep 8]
Toon uitgebreidere definities

Deze woorden eindigen op infecteren:
desinfecteren

Herkomst volgens etymologiebank.nl
infecteren (besmetten)

Vraag & Antwoord voor je slimme speaker
Wat is de verleden tijd van infecteren?
De verleden tijd van infecteren is 'infecteerde'. Het voltooid deelwoord is 'heeft geïnfecteerd'.
Wat betekent infecteren?
'(door een virus, bacterie of schimmel) aangetast worden, waardoor je ziek kunt worden'
Hoe spel je infecteren?
infecteren spel je I N F E C T E R E N
Wat is een ander woord voor infecteren?
Andere woorden voor infecteren zijn aansteken, aanstoken, besmetten, overbrengen, verbitteren, vergiftigen, vergiftiging, verpesten en verpesting.

Op andere websites
Zoek infecteren op Woordenlijst.org
Zoek infecteren op Google
Zoek infecteren op Wikipedia