het huis

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [hœys]
Verbuigingen:  huizen (meerv.)

gebouw om in te wonen
Voorbeelden:  `een mooi huis bewonen`,
`na een logeerpartij weer naar huis gaan`
van huis zijn  (niet thuis zijn, onderweg zijn)
van huis uit  (vanuit je opvoeding) `Van huis uit ben ik katholiek, maar ik ga nooit naar de kerk.`
nog verder van huis zijn  (nog grotere problemen krijgen)
huis van bewaring  (gevangenis)
Ieder huisje heeft zijn kruisje.  (iedereen heeft zo zijn moeilijkheden)


Synoniemen
dynastie   firma   kribbe   omhulsel   onderdak   oord   optrekje   pand   perceel   residentie   stekkie   stulp   thuis   verblijf   woning   woonhuis   

Spreekwoorden en zegswijzen
• wijd van huis is altijd rijk. (=iemand die van ver komt, kan makkelijk liegen.)
• wie in een glazen huis woont moet niet met stenen gooien (=wie schuldig is, moet zich niet laten opmerken)
• wat het huis verliest, brengt het weer terug (=als men iets in huis zoek maakt, komt het meestal vanzelf weer tevoorschijn)
• veel in huis hebben (=over veel capaciteiten beschikken)
• van huis en haard verdreven (=dakloos zijn)
Toon alle 32 spreekwoorden die huis bevatten

Intensiveringen
Hoe kun je met huis een ander begrip versterken?
staan als een huis; vast als een huis; huizenhoog; de huid vol schelden
Hoe kun je huis krachtiger uitdrukken?
huis als een kasteel; kast van een huis;

14 definities op Encyclo
  • Amsterdams woord voor borreltje van de zaak
  • (Let op: oude spelling) (astr.): hoogste waarde van een planeet; het twaalfde deel van de hemelcirkel, zodat het eerste huis dat deel is, dat in het Oosten van de horizon 30 graden naar beneden voert.
  • [Mil. Woordenboek, spelling van 1861 ``Huis``] Zie Gebouwen. Huizen (der regerende vorsten) of versterkte huizen noemde men tot in de 17de eeuw hunne versterkte sloten; van daar huisartillerie in de beteekenis van vestingartillerie
  • •gebouw bestemd om in te wonen. •geslacht, verwijzing naar iemands afkomst. •dynastie, koninklijk geslacht. •firma, eenvoudige onderneming van twee of meer personen. •omhulsel •zetel van een belangrijk persoon, bedrijf of instelling.
  • gebouw dat bedoeld is om in te wonen vb: wij wonen in een oud huis huis van bewaring [gevangenis] het koninklijk huis [de koninklijke familie] een heilig huisje [onderwerp waar je geen kritiek op mag hebben] niet om over naar huis te schrijven [niet erg goed] van huis uit [bij ons in het gezin] nog verder van...
Toon uitgebreidere definities

Deze woorden beginnen met huis:
huis van bewaringhuis-aan-huisactiehuis-aan-huisbladhuis-tuin-en-keuken-huisadreshuisafvalhuisarresthuisartshuisartsbezoekhuisartsenketenhuisartsenopleidinghuisartsenposthuisartsenpraktijkhuisartsenzorghuisartspraktijkhuisbaashuisbandhuisbankhuisbankierhuisbar
Toon alle woorden die beginnen met huis

Deze woorden eindigen op huis:
bejaardenhuisbenedenhuisblijf-van-mijn-lijfhuisbovenhuisbuurthuisdiaconessenhuisdorpshuiseethuisgekkenhuisgemeentehuisherenhuishuurhuisinloophuisklokhuiskoetshuiskoffiehuiskoningshuislandhuismoederhuispakhuis
Toon alle woorden die eindigen op huis

Herkomst volgens etymologiebank.nl
  1. huis (gebouw als woning)
  2. huis (soort steur)


Taaladvies
  1. Wat is correct: huizehoog of huizenhoog? Zie huizehoog / huizenhoog
  2. Wat is correct: huiselijk of huisenlijk? Zie huiselijk / huisenlijk
  3. Wat is juist: het Koninklijk Huis of het Koninklijke Huis? Zie het Koninklijk Huis / het Koninklijke Huis


Vraag & Antwoord voor je slimme speaker
Is het 'de huis' of 'het huis'?
Het is 'het huis', want huis is onzijdig. Als je het aanwijst is het 'dat huis'.
Wat is het meervoud van huis?
Het meervoud van huis is 'huizen'. Eén huis, twee huizen.
Wat betekent huis?
'gebouw om in te wonen'
Hoe spel je huis?
huis spel je H U I S
Wat is een ander woord voor huis?
Andere woorden voor huis zijn dynastie, firma, kribbe, omhulsel, onderdak, oord, optrekje, pand, perceel, residentie, stekkie, stulp, thuis, verblijf, woning en woonhuis.

Op andere websites
Zoek huis op Woordenlijst.org
Zoek huis op Google
Zoek huis op Wikipedia