| Voorbeelden: | `In een Nederlandse hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar en helemaal of bijna helemaal aan het begin.`, `'Je zoekt een woord op.' De vorige zin is een hoofdzin.`, `'Jij, die nu een woord opzoekt, gebruikt internet.' De vorige zin is een hoofdzin met een bijzin.` | |