hebben

werkw.

Uitspraak:	[ˈhɛbə(n)]
Afbreekpatroon:	heb·ben
Vervoegingen:	had (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:	heeft gehad (volt.deelw.) Toon alle vervoegingen

1) bezitten of beschikken over

Voorbeelden:	`een mooi gebit hebben`, `de Nederlandse nationaliteit hebben`, `morgen tijd hebben om naar de film te gaan`
terug hebben van	(wisselgeld kunnen terugbetalen) `Het kost € 3,50. Heeft u terug van 50 euro?`
veel van iets of iemand hebben	(erg op iemand of iets lijken) `Hij heeft veel van zijn vader.`

2) lijden aan (een ziekte)

Voorbeelden:

`longontsteking hebben`, `het aan je hart hebben`

3) <dit woord drukt, samen met het voltooid deelwoord, uit dat iets gebeurd of geweest is>

Voorbeeld:

`We hebben een mooie reis gemaakt. Nu gaan we weer aan het werk.`

4)

iets hebben tegen

(iets vervelend vinden aan (iets of iemand)) `Ik vind mijn collega niet zo aardig. Ik heb iets tegen hem, maar weet niet goed wat.`

5)

iets met iemand hebben

(een relatie met iemand hebben) `Volgens mij hebben die twee iets met elkaar.`

6)

iets aan (iets of iemand) hebben

(profijt hebben van (iets of iemand)) `Dat is een goede publicatie. Daar heb ik wel wat aan voor mijn onderzoek.`

7)

het over iets hebben

((met iemand) over iets praten) `Over de schade moeten we het nog maar eens hebben.`

8)

het niet zo/erg hebben op

(niet zo/erg gesteld zijn op (iets of iemand)) `Ik heb het niet zo op poezen.`

9)

niet willen hebben

(niet willen dat (iets) gebeurt) `Ik wil niet hebben dat je er zo slordig bij loopt.`

10)

kunnen hebben

((iets) kunnen verdragen) `Ik kan dat lawaai wel hebben.` Synoniem: tegen (iets) kunnen

beschikken over   bezitten   gehoord hebben   lijden   pakken   

• zin noch wit hebben (=buiten jezelf zijn van woede)
• zijn rokje gekeerd hebben (=standpunten veranderen)
• zijn lesje wel geleerd hebben (=die fout niet opnieuw maken)
• zes kruisjes hebben (=60 jaar oud zijn)
• zeeën van tijd hebben (=ergens erg veel tijd voor hebben)
Toon alle 361 spreekwoorden die hebben bevatten

• uitdr.: Voorbeeld: ‘iets op hebben tegen iemand’: iets tegen iemand hebben - Voorbeeld: ‘Van eersten af moest ik ondervinden niet in zijn gratie te staan, dat hij iets tegen mij op had’
• • [auxl] gebruikt voor de vorming van de voltooide tijden. • [ov] (rechtmatig of wederrechtelijk) bezitten. • [ov] als onderdeel [pn] , omvatten, bevatten. • [ov] lijden aan:. • [ov] in dienst [pn] . • [ov] de ouder zijn van. • [ov] in zijn macht [pn] . • [ov] als taak zich bezighouden
• dat het van iemand is vb: wij hebben een rode auto je hele hebben en houden [al je spullen]
• 1) Lijden 2) Bezitten 3) Bevatten 4) Pakken 5) Disponeren 6) Beschikken over 7) Hulpwerkwoord 8) Houden
• bezitten, hulpwerkwoord

Toon uitgebreidere definities

• beethebben• doorhebben• liefhebben• overhebben• voorhebben• plaatshebben• ophebben• deelhebben• andere katten te geselen hebben• aanhebben• aan een touwtje hebben• lange vingers hebben

hebben (bezitten, beschikken over)

1. (ik heb van hem een boek -) Kan Ik heb van hem een boek gehad in dezelfde betekenis worden gebruikt als Ik heb van hem een boek gekregen? Zie Gehad / gekregen
2. (Hij is / heeft binnen kunnen komen) Is het Hij is met moeite binnen kunnen komen of Hij heeft met moeite binnen kunnen komen? Zie Hebben / zijn
3. Wat is correct: JanofPiet hebben dat gedaan of JanofPiet heeft dat gedaan? Zie JanofPiet hebben / heeft dat gedaan

Wat is de verleden tijd van hebben?

De verleden tijd van hebben is 'had'. Het voltooid deelwoord is 'heeft gehad'.

Wat betekent hebben?

'bezitten of beschikken over' en 'lijden aan (een ziekte)' en '<
dit woord drukt, samen met het voltooid deelwoord, uit dat iets gebeurd of geweest is>
' en '' en '' en '' en '' en '' en '' en ''

Hoe spel je hebben?

hebben spel je H E B B E N

Wat is een ander woord voor hebben?

Andere woorden voor hebben zijn beschikken over, bezitten, gehoord hebben, lijden en pakken.

Zoek hebben op Woordenlijst.org
Zoek hebben op Google
Zoek hebben op Wikipedia