hangen

werkw.
Uitspraak:  [ˈhɑŋə(n)]
Afbreekpatroon:  han·gen
Vervoegingen:  hing (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:  heeft gehangen (volt.deelw.) Toon alle vervoegingen

1) aan de bovenkant vastmaken of vastzitten
Voorbeelden:  `De lamp hangt laag boven de tafel.`,
`Ik heb een foto van mijn idool aan de muur gehangen.`

2) niet rechtop staan of houden
Voorbeelden:  `je hoofd laten hangen als je somber bent`,
`De planten in de tuin hangen door te weinig water.`,
`van moeheid in je stoel hangen`

3)
met hangen en wurgen  (met zeer grote moeite) `met hangen en wurgen slagen voor je examen`

4)
blijven hangen  (ergens blijven terwijl je dat niet van plan was) `Ik ging even langs om een pakje af te geven, maar ik ben blijven hangen, zo gezellig was het.`

5)
erom hangen  (onzeker zijn) `Het hangt erom of we met vakantie kunnen.`

Zie ook:  hang


Synoniemen
afhangen   drenzen   drijven   gehecht zijn   haken   ophangen   zweven   

Spreekwoorden en zegswijzen
• wie het lang heeft laat het lang hangen (=wie veel geld heeft, kan ook veel geld uitgeven)
• wie het breed heeft laat het breed hangen (=iemand die veel geld heeft kan veel geld uitgeven)
• tussen hemel en aarde hangen (=in een lastige situatie verkeren)
• met de benen buiten hangen (=gezegd als het erg druk is)
• je tussen hangen en wurgen bevinden (=je in gevaarlijke en moeilijke omstandigheden bevinden)
Toon alle 40 spreekwoorden die hangen bevatten

7 definities op Encyclo
  • Uit `De lagere vaktalen: De spinners-en weverstaal` 1914 het bovenwerk hangen: den kam aanhangen, of gereed maken om de keten aan te draaien.
  • • [inerg] zich in een positie los van de bodem bevinden en door een bevestiging aan een ander voorwerp voor vallen behoed worden. • [inerg] door ophanging -meest aan de nek- ter dood gebracht worden. • [ov] door ophanging -meest aan de nek- ter dood brengen. (+audio)
  • aan een punt boven de grond vastmaken vb: hij hing het schilderij boven de bank Synoniem: ophangen niet rechtop staan of zitten vb: de bloemen lieten hun kopjes hangen
  • 1) Rusten 2) Drijven 3) Onbeslist zijn 4) Zweven 5) Lui zitten 6) Niets doen 7) Aan iets hogers vastzitten 8) Ergens tegen leunen 9) Afhangen 10) Haken 11) Bungelen 12) Treuzelen 13) Gehecht zijn 14) Ophangen 15) Zitten 16) Zeer gehecht zijn aan 17) Neigen 18) Drenzen
  • 1> gesleept worden. Bijvoorbeeld in 'we hingen op de tweede lengte'. 2> kort achter iemand (blijven) varen. 3> geen was en geen val van het rivierwater; het blijft dus ongeveer op gelijk niveau. Bijvoorbeeld in: Het water blijft de komende dagen hangen.
Toon uitgebreidere definities

Deze woorden beginnen met hangen:
hangendhangende

Deze woorden eindigen op hangen:
aanhangenafhangenbehangenchangenloshangenophangenrondhangensamenhangenuithangenweghangenverhangenstilhangenoverhangenomhangendrankhangendoorhangende voeten uithangenaaneenhangende beest uithangen

Herkomst volgens etymologiebank.nl
hangen (aan iets bevestigen of bevestigd zijn zodat het niet valt)

Taaladvies
Waar komt de uitdrukking met hangen en wurgen vandaan en wat wordt ermee bedoeld? Zie Met hangen en wurgen

Vraag & Antwoord voor je slimme speaker
Wat is de verleden tijd van hangen?
De verleden tijd van hangen is 'hing'. Het voltooid deelwoord is 'heeft gehangen'.
Wat betekent hangen?
'aan de bovenkant vastmaken of vastzitten' en 'niet rechtop staan of houden' en '' en '' en ''
Hoe spel je hangen?
hangen spel je H A N G E N
Wat is een ander woord voor hangen?
Andere woorden voor hangen zijn afhangen, drenzen, drijven, gehecht zijn, haken, ophangen en zweven.

Op andere websites
Zoek hangen op Woordenlijst.org
Zoek hangen op Google
Zoek hangen op Wikipedia