fietsen

werkw.

Uitspraak:	['fitsə(n)]
Afbreekpatroon:	fiet·sen
Vervoegingen:	fietste (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:	heeft gefietst (volt.deelw.) Toon alle vervoegingen

rijden op een fiets

Voorbeeld:	`Van huis naar school is een kwartiertje fietsen.`
Ach wat, ga toch fietsen man!	(ga toch weg!)

Zie ook:

Synoniemen

Spreekwoorden en zegswijzen

• iets boven de tafel fietsen (=open kaart spelen met bedoelingen)
• fietsen zijn (=weg zijn, ervandoor zijn)
Naar de spreekwoorden

Intensiveringen

Hoe kun je met fietsen een ander begrip versterken?
alsof er een engeltje over je tong fietst;

7 definities op Encyclo

•op een fiets rijden.
rijden op een fiets vb: hij fietste van Amsterdam naar Utrecht ga toch fietsen! [ga weg!; hou op!]
[Bargoens, boeventaal] handen, ook wel beenen. Daar zag ik Frans, met paternosters om ze fietsen. Hij had z’n keesje in z’n linkerfiets gespuwd.
[Bargoens, boeventaal] uitoefenen van de bijslaap. Dat niese is bezoles van het fietsen.
[Straattaal] een ander woord voor auto`s Categorieën: Auto's

Deze woorden beginnen met fietsen:

Deze woorden eindigen op fietsen:

Herkomst volgens etymologiebank.nl

Taaladvies

Wat is correct: fietster of fietsster? Zie fietster / fietsster
Wat is de vrouwelijke vorm van fietser: fietster of fietsster? Zie Fietster / fietsster
Wat is het verschil tussen onze twee belangrijkste verledentijdsvormen, de onvoltooid verleden tijd (`Ik fietste`) en de voltooid tegenwoordige tijd (`Ik heb gefietst`)? Zie Verleden tijd: ik fietste / heb gefietst

Vraag & Antwoord voor je slimme speaker

De verleden tijd van fietsen is 'fietste'. Het voltooid deelwoord is 'heeft gefietst'.

'rijden op een fiets'

fietsen spel je F I E T S E N

Andere woorden voor fietsen zijn karren, presteren en rijden.

Op andere websites

Recentelijk gezocht