| Uitspraak: | [ɛr'ɔp] |
| Afbreekpatroon: | er·op |
| Voorbeelden: | `een pan met een deksel erop`, `je erop verheugen dat je morgen vrij bent` | |
| Het is erop of eronder. | (het is de laatste gelegenheid om een goed resultaat te bereiken) `In de laatste minuut moeten we scoren. Het is erop of eronder.` | |
| met alles erop en eraan | (helemaal compleet) |
| Voorbeeld: | `We gaan morgen naar Amsterdam, de dag erop naar Rotterdam.` | |
| Synoniem: | erna |
