duchten

werkw.
Uitspraak:  [ˈdʏxtə(n)]
Afbreekpatroon:  duch·ten
Vervoegingen:  duchtte (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:  heeft geducht (volt.deelw.) Toon alle vervoegingen

bang zijn voor
Voorbeeld:  `de dood duchten`
Synoniem:  vrezen
te duchten hebben van  (bang zijn voor; last hebben van) `Dat bedrijf heeft te duchten van de concurrentie.`


Synoniemen
schromen   vrezen   

3 definities op Encyclo
  • er angst voor voelen vb: je hebt niets van hem te duchten Synoniem: vrezen
  • 1) Schromen 2) Redouteren 3) Ontzien 4) Vrezen
  • vrezen Jaar van herkomst: 1265-1270 (CG Lut.K )
Toon uitgebreidere definities

Herkomst volgens etymologiebank.nl
duchten (vrezen)

Vraag & Antwoord voor je slimme speaker
Wat is de verleden tijd van duchten?
De verleden tijd van duchten is 'duchtte'. Het voltooid deelwoord is 'heeft geducht'.
Wat betekent duchten?
'bang zijn voor'
Hoe spel je duchten?
duchten spel je D U C H T E N
Wat is een ander woord voor duchten?
Andere woorden voor duchten zijn schromen en vrezen.

Op andere websites
Zoek duchten op Woordenlijst.org
Zoek duchten op Google
Zoek duchten op Wikipedia