| Uitspraak: | [dɑrm] |
| Verbuigingen: | darmen (meerv.) |
| Voorbeelden: | `dikke darm`, `darmkanaal`, `schapendarmen` | |
| last van je darmen hebben | (tegen je wil je poep eruit laten lopen; diarree hebben) |
| Voorbeeld: | `het darmpje losmaken en de lucht eruit blazen` |
