| Uitspraak: | [ʃokoˈla] |
| Afbreekpatroon: | cho·co·la |
| Voorbeelden: | `melkchocola`, `een reep chocola` | |
| Synoniem: | chocolade | |
| ergens geen chocola van kunnen maken | (er helemaal niets mee kunnen beginnen; niet weten wat het is) `Dat was zo'n raar verhaal. Ik kon er geen chocola van maken.` |
| Voorbeeld: | `warme chocola met slagroom` | |
| Synoniem: | chocolademelk |
