beschieten

werkw.

Uitspraak:	[bəˈsxitə(n)]
Afbreekpatroon:	be·schie·ten
Vervoegingen:	beschoot (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:	heeft beschoten (volt.deelw.) Toon alle vervoegingen

schieten op

Voorbeeld:

`De soldaten in de loopgraaf werden urenlang beschoten.`

Synoniemen

6 definities op Encyclo

Uit `De lagere vaktalen: Timmermanstaal` 1914 met planken beschieten.
[Mil. Woordenboek, spelling van 1861 ``Beschieten``] Eene plaats, een troep B., ze met geschut- of geweervuur bestoken
1) Betimmeren 2) Bestoken 3) Bekogelen 4) Bekleden 5) Bombardement 6) Bombarderen 7) Kanonneren 8) Afstraffing 9) Met planken bekleden
1> het aanbrengen van een wegering of binnenbetimmering. Ook betimmeren genoemd. Zie ook wegkleden. 2> het plaatsen van een houten schot in het ruim. Zie bij afschieten.
Beschieten is bekleden van een dak, muur e.d. met planken. Een onbeschoten dak is een dak dat onder de dakbedekking van bijvoorbeeld pannen, geen planken of platen heeft (zie foto). Vooral vlieringen, schuren en garages werden en worden soms nog wel onbeschoten gelaten. Door isolatie is de ruimte onder een on...

Herkomst volgens etymologiebank.nl

Vraag & Antwoord voor je slimme speaker

De verleden tijd van beschieten is 'beschoot'. Het voltooid deelwoord is 'heeft beschoten'.

'schieten op'

beschieten spel je B E S C H I E T E N

Andere woorden voor beschieten zijn afstraffing, beschieting, bestoken, bombardement en bombarderen.

Op andere websites

Recentelijk gezocht