bengelen

werkw.
Uitspraak:  ['bɛŋələ(n)]
Afbreekpatroon:  ben·ge·len
Vervoegingen:  bengelde (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:  heeft gebengeld (volt.deelw.)

hangen en heen en weer bewegen
Voorbeelden:  `een bengelend halssieraad`,
`aan een boom te bengelen hangen`
Synoniem:  bungelen
onderaan bengelen  (de laatste zijn in een competitie)


Synoniemen
slingeren   zwengelen   

3 definities op Encyclo
  • een beetje heen en weer slingeren vb: de engel hing te bengelen in de kerstboom
  • 1) Zwengelen 2) Heen en weer slingeren 3) Onderaan hangen 4) Slingeren 5) Zwabberen 6) Hangen 7) Schommelen
  • heen en weer slingeren Jaar van herkomst: 1897 (WNT )
Toon uitgebreidere definities

Deze woorden beginnen met bengelen:
bengelend

Herkomst volgens etymologiebank.nl
bengelen (heen en weer slingeren)

Vraag & Antwoord voor je slimme speaker
Wat is de verleden tijd van bengelen?
De verleden tijd van bengelen is 'bengelde'. Het voltooid deelwoord is 'heeft gebengeld'.
Wat betekent bengelen?
'hangen en heen en weer bewegen'
Hoe spel je bengelen?
bengelen spel je B E N G E L E N
Wat is een ander woord voor bengelen?
Andere woorden voor bengelen zijn slingeren en zwengelen.

Op andere websites
Zoek bengelen op Woordenlijst.org
Zoek bengelen op Google
Zoek bengelen op Wikipedia