de baan

zelfst.naamw. (m./v.)

Uitspraak:	[ban]
Verbuigingen:	banen (meerv.)

1) regelmatig werk waarvoor je loon krijgt

Voorbeelden:

`een drukke baan`, `een parttime baan`, `zijn baan verliezen`, `een baantje zoeken om wat bij te verdienen`

2) <vooral in samenstellingen en uitdrukkingen>
stuk grond dat voor een specifiek doel wordt gebruikt

Voorbeelden:	`rijbaan`, `tweebaansweg`, `landingsbaan`, `golfbaan`, `tennisbaan`, `wedstrijdbaan`
het is van de baan	(het gaat niet door)

3)

een baantje trekken

(heen en weer zwemmen in een zwembad)

afstand   baanvak   betrekking   breedte   circuit   dienstbetrekking   etappe   functie   ijsbaan   job   landingsbaan   pad   parcours   positie   rails   rijbaan   rijstrook   rijweg   ronde   route   spoor   spoorbaan   spoorweg   straat   straatweg   strook   tournee   traject   weg   werk   werkkring   werkplek   

• ruim baan maken (=voldoende plaats maken)
• op de lange baan schuiven (=iets uitstellen of vertragen.)
• op de baan lopen (=tippelen)
• iets op de lange baan schuiven (=iets uitstellen)
• het katje van de baan (=degene die baas speelt)
Toon alle 7 spreekwoorden die baan bevatten

Hoe kun je baan krachtiger uitdrukken?
luizenbaan;

• Uit `De lagere vaktalen: De molenaarstaal` 1914 deel van den kop der as, met ijzeren schenen voorzien, dat in de baansteenen draait.
• Uit `De lagere vaktalen: Taal der Loodgieters, zinkbewerkers en gasfitters` 1914 voorvlak van 'n hamer; ondervlak (zool) van 'n schaaf.
• 1.aangelegde weg (VD) Voorbeeld: ‘Gaan we er in? (= in het bos) vroeg Doorke en hij was te weeg het baantje neer, dat langs de gracht liep tussen 't hout’ 2.uitdr.: Voorbeeld: ‘de baan op zijn’: vertrekken Voorbeeld: ‘De jongens waren nu gerust, En heel de bende was de baan op, zij keken nog eens o...
• [Mil. Woordenboek, spelling van 1861 ``Baan``] der projectilen. Zie Kogelbaan, Schieten en Werpen
• •werk, benaming voor een afspraak waarbij een persoon werkt voor een andere persoon of bedrijf, voor een financiële vergoeding; "ik heb sinds kort een baan bij dat bedrijf". •route •aangelegde route waarvan het begin en het einde met elkaar zijn verbonden voor snelheidssporten; bijv. schaatsbaan, wiele...

Toon uitgebreidere definities

• baanatletiek• baanbed• baanbehoud• baanbrekend• baanbreker• baancafé• baancommissaris• baanderdeur• baanderheer• baanfiets• baangarantie• baangebruik• baankans• baanlichaam• baanloos• baanloosheid• baanmeester• baanrecord• baanrenner• baanrestaurant
• Toon alle woorden die beginnen met baan

• achtbaan• Arubaan• atletiekbaan• autobaan• bijbaan• binnenbaan• bobsleebaan• buitenbaan• busbaan• Cubaan• duobaan• glijbaan• golfbaan• grasbaan• ijsbaan• kabelbaan• kunstijsbaan• landingsbaan• loopbaan• parttimebaan
• Toon alle woorden die eindigen op baan

baan (weg, pad; betrekking)

1. Hebben bussen, trams en treinen een eigen bedding of een eigen baan? Zie Bedding / baan
2. Is baan in Je hoeft alleen de oude baan te volgen om in de dorpskern te komen correct? Zie Baan / weg
3. Wat is juist: Ik heb een baan met veel verantwoordelijkheden of Ik heb een job met veel verantwoordelijkheden? Zie Job / baan

Is het 'de baan' of 'het baan'?

Het is 'de baan', want baan is mannelijk en vrouwelijk. Als je het aanwijst is het 'die baan'.

Wat is het meervoud van baan?

Het meervoud van baan is 'banen'. Eén baan, twee banen.

Wat betekent baan?

'regelmatig werk waarvoor je loon krijgt' en '<
vooral in samenstellingen en uitdrukkingen>
stuk grond dat voor een specifiek doel wordt gebruikt' en ''

Hoe spel je baan?

baan spel je B A A N

Wat is een ander woord voor baan?

Andere woorden voor baan zijn afstand, baanvak, betrekking, breedte, circuit, dienstbetrekking, etappe, functie, ijsbaan, job, landingsbaan, pad, parcours, positie, rails, rijbaan, rijstrook, rijweg, ronde, route, spoor, spoorbaan, spoorweg, straat, straatweg, strook, tournee, traject, weg, werk, werkkring en werkplek.

Zoek baan op Woordenlijst.org
Zoek baan op Google
Zoek baan op Wikipedia